
Ibis
Ik tref het niet, ook bij het Ibis hotel in Melbourne moet ik zeker 12 treden op, zonder leuning, om in de lobby te komen. In Sydney hoefde ik slechts vijf treden te gaan. Normaal geen punt, maar wel met een koffer van ongeveer 18 kg. Aangezien de Aussies zeer bereidwillig zijn, grijp ik een jonge God in zijn nek en hij vliegt met mijn koffer naar boven. Ik mag vóór gaan met inchecken en hij schenkt mij een parelwitte glimlach.
Het gevoel is anders als ik de andere ochtend naar de ontbijtzaal ga, deze is op de 1e verdieping. Als ik binnenkom denk ik dat ik in een daklozenopvang terecht ben gekomen. Althans ik kan me zo voorstellen dat dat er zo uitziet. Een soort van formica tafels met stoelen inclusief vlekken. Ik ben vroeg, er zijn twee heel oude sjofele mannen die voorover gebogen hun cereals zitten te eten. Ik kijk rond, het is toch echt de ontbijtzaal. De andere ochtend ben ik iets later en tref een ander publiek aan. Een groep van 14 mensen, de meesten wat ouder en stellen. Zijn het Engelsen, Aussies? Ik kan het niet ontdekken. Maar wat is het heerlijk de groep te bestuderen zonder erbij te horen. Dat is feest. Ik neem nog een extra kopje thee en ga er voor zitten.
De mensen komen stipt om half negen binnen, de tafels worden aaneen geschoven en vervolgens blijven ze allemaal staan, rondom de tafels. Ze kletsen wat, er worden wat bestellingen gedaan, maar niemand gaat zitten. Ik word er ongeduldig van, ze staan daar maar te staan. Tien minuten later begrijp ik waarom, er komt nog een stel binnen, daar wachten ze op. Het stel wordt met gejuich ontvangen. De verlate man is een macho, hij laat zich dat graag aanleunen, hij glimlacht minzaam, de vrouw een mager muisje, bang om ruimte in te nemen. Ik zou de man zo kunnen slaan. De vrouw trouwens ook.
Er is ook een alleengaande man, een vijftiger, hij loopt in een heel dunne korte broek van een soort flodderstof, ik zou het zelfs een boxershort kunnen noemen en hij draagt open sandalen. Een jongensachtige grote man met een kindergezicht dat nog helemaal in tact is gebleven. Zo was hij als jongetje en zo is hij nu nog. Ook zijn haar is nog hetzelfde gekamd zoals zijn moeder het ooit heeft gedaan. Het is een blij gezicht met een vast staande glimlach. Ik kijk graag naar hem. Ik noem hem Robbie. Hij cirkelt om de reisleidster heen, een jonge blonde vrouw die de zaak regelt. Hij raakt haar aan, heel licht, bijna onzichtbaar. Hij maakt een grapje, loopt weg, komt weer terug. Uiteindelijk belandt hij aan het eind van de tafel, veraf van de reisleidster. De machoman zegt niet veel, hij is er gewoon, en gaat naast de reisleidster zitten. Robbie heeft het nakijken.
Dan is het tijd om foto’s te maken. Robbie staat op en maakt een foto aan het hoofd van de tafel. Vervolgens nog een foto aan het andere hoofd. Dan staat de macho op om vervolgens dezelfde foto’s te maken, nu met Robbie erop. En dan heel even, heel even, twee foto’s lang, zit Robbie naast de reisleidster.