Ik ben 16 jaar en zit op de grond in mijn kleine slaapkamer. Onder mijn bed heeft mijn vader een onderbouw gemaakt waarin mijn pick-up verstopt zit. Ik zit of lig altijd naar mijn platen te luisteren. Elke dag draai ik House of the Rising Sun en als ik hem niet draai loop ik hem te zingen in huis. Ik woon in een oude flat waarvan de akoestiek zodanig is dat we alles van de buren horen.

De buren naast ons maken elke dag ruzie. Mijn broers en ik hebben er een sport van gemaakt met een glas tegen de muur te luisteren om te verstaan wat er wordt gezegd.
De benedenburen horen mij altijd zingen en op een dag vertellen ze mij dat zij dat zo mooi vinden.
Dat is een verrassing voor mij want op school wordt mij dikwijls te verstaan gegeven of ik alsjeblieft wil ophouden met brommen bij de zangles.

En nog steeds vind ik het een geweldige plaat, vooral dat zeurderige orgeltje op de achtergrond. Jaren later in een ander leven woon ik in Rotterdam en ga regelmatig met Frank naar een cafe in de binnenstad. Een nogal aparte zaak. Martin de bareigenaar kon voor een geweldige sfeer zorgen.

Voetbal? Wij waren aanwezig met vaste plekken aan de bar en na afloop polonaise lopen door de kleine zaak en achter de bar. Wie zegt dat Brabo’s dat alleenrecht hebben?
Nee, geen carnaval, daar deden ze niet aan, maar dat hadden ze niet nodig, het was elk weekend feest. Wij moesten dikwijls rennen om de laatste metro naar huis te halen.
Met een vaste clientèle, zoals de man met de ijzeren glimlach. Zo’n bestorven glimlach om de lippen, met pak aan en stijf in het gareel. Hij bleef altijd in de plooi. Behalve toen die avond, tegen sluitingstijd, zijn vriendin op een barkruk zat en zo dronken als een tor ervan afviel, ruggelings met de benen omhoog. De ijzeren glimlach was ineens verdwenen. Wij gingen ondertussen gewoon door met feesten.

Om 12 uur rolde Martin de piano achter een gordijn vandaan, ging er achter zitten en ja hoor, daar kwam ie. House of the rising sun. En daar gingen we allemaal, zingend richting sluitingstijd. Alleen maar House of the Rising Sun. Ik denk dat dat het enige nummer was dat Martin kon spelen, mij maakte het niet uit. Ik kan nog steeds dat gevoel terughalen. Als het 5 over 12 was en de piano was nog steeds niet uitgerold riep ik naar Martin: ‘House of the rising sun’. Heel soms riep hij terug: ‘Geen zin’, maar dat bestond niet in mijn woordenboek. Ik kan me niet herinneren dat hij een avond heeft overgeslagen als ik daar aanwezig was.

En nog steeds, als ik nu via Spotify dit nummer beluister, zing ik mee, uit volle borst. Deze keer horen mijn buren mij niet.