Eten in de refter, in de kelder van het gebouw. Ik zit in een klooster, tijdelijk. Ik ben op de West Bank voor 6 weken. Ik werk o.a. mee aan het opzetten van een groot kunstproject ter herdenking van 50 jaar bezetting in 2017. In dit klooster ben ik min of meer toevallig terechtgekomen. Het hostel dat ik had geboekt en waar ik midden in de nacht met mijn koffer voor de deur stond, hadden niet op mij gerekend. Het was een misverstand. Ze hadden wel een bed even voor de nacht, daarna zou ik een kleine kamer krijgen. Het was niet top. Er was geen handdoek en nee, ze hadden geen ontbijt voor mij voor de volgende ochtend. En nee, je kunt niets kopen, alle winkels zijn dicht zijn vanwege het offerfeest.

Via andere vrijwilligers kom ik in het klooster terecht, bij de paters. Niet een gebruikelijke plek maar door het meedenken van de beheerder en door tussenkomst van een van de vrijwilligers krijg ik een cel. Met een kruisbeeld aan de muur, Maria op het bureau en met een flesje water uit Lourdes. Maar vooral ook met een toilet, douche, handdoeken, ontbijt en avondeten. Het ligt op een mooie plek, centraal in Betlehem met een grote tuin erom heen met meerdere gebouwen. De paters laten zich niet zien. Het is een oud klooster met brede stenen gangen. Zodra er een plek vrij is in het guesthouse van de paters, verhuis ik weer. Naar het volgende gebouw op hetzelfde terrein. Het is een paradijs in een wonderlijke wereld. Een wereld van afsluiting, frustatie, geweld en van mensen die proberen hoop te brengen. Voor die mensen ga ik werken.

Mijn disgenoten zijn al vertrokken, zij moeten op tijd weg voor hun workshop die zij geven aan (groot)moeders over opvoeden van kinderen in stressvolle situaties. Ik blijf nog zitten, ik ben nog niet klaar. Ik zit alleen aan het tafeltje samen met 30 jonge priesters in opleiding. Zij logeren in het guesthouse. Men in black, met af en toe een wit boordje. Verspreid aan de vele tafeltjes in de ruimte. Zij zwijgen, zij mogen niet praten de zeven dagen dat ze in het klooster verblijven. Dat hebben ze zo afgesproken. Het tikken van het bestek en het schuiven van de stoelen is het enige geluid in de grote Middeleeuwse refter. Het is vervreemdend. Ik zit als enige vrouw in mijn witte blote shirtje aan een tafeltje bij de men in black. In een shirtje waar mijn borsten toch wel duidelijk zichtbaar zijn. Wel een mooi shirtje, maar bloot. Mijn bh is duidelijk te zien en wit kleedt niet echt af. Ik kan de zaak niet verstoppen. Ik zit achterin en moet regelmatig naar voren lopen naar het buffet, langs de 30 zwarte jonge mannen. Ze doen hun uiterste best niet te kijken, ze staren gebiologeerd naar hun bord en eten met gebogen hoofd. Ik zie ze zo ‘niet kijken’. Ik ben echter niet te negeren. Ik loop spitsroeden.

Na het ontbijt word ik aangesproken door een van de mannen. ‘Mag je wel praten met mij?’ vraag ik hem. Ik mag toch zeker wel goedemorgen zeggen? Hij neemt de tijd voor zijn ‘goedemorgen’ en blijft een beetje halfslachtig rond mij hangen in de lobby.
Morgen trek ik toch maar een ander shirtje aan. Zwart of zo.