Petrus, the key to heaven. Collage van Ada Krowinkel

Je hebt kunstenaars en pikhouweelverkopers. Kunstenaars die kennen we, vage figuren die laveloos hun inspiratie in de kroeg opdoen en pikhouweelverkopers zijn mensen die pikhouwelen verkopen.   

Natuurlijk is dat gechargeerd, dat wat de kunstenaar betreft. De kunstenaar bestaat natuurlijk niet. Ze zijn er in vele gradaties. Je hebt de groep kunstenaars zonder enige vorm van communicatie naar buiten toe. Als een soort van prehistorisch wezen zonder mail, website en social media zijn ze bezig in hun cocon van hun eigen universum. En geloof me, ze bestaan nog steeds. Daarnaast heb je kunstenaars die vinden dat kunst en commercie niet samen gaan en daar met een soort van ayatolachtige overtuiging melding van maken, zodat je je bijna schuldig voelt omdat je toevallig net een visje hebt uitgehangen bij iemand die heel misschien wel belangstelling heeft om naar je website te kijken. En daarnaast het leger van kunstenaars en hobby-kunstenaars die op allerlei manieren bezig zijn met hun kunst en die allemaal exposure zoeken.  

Wat heeft dat nu te maken met die pikhouweelverkoper? De pikhouweelverkopers verkochten pikhouwelen ten tijde van de goudkoorts begin 1900 in Amerika. Massa’s mensen gingen naar goud delven, en al die mensen hadden een pikhouweel nodig. Een hele goede business. De gouddelver daarentegen moest opboksen tegen een heel leger van andere gouddelvers. Zij waren met velen en er waren er maar weinig die goud vonden.  Het is wel duidelijk wie hier de grote verdieners waren.

De tussenpersoon is de nieuwe pikhouweelverkoper. Al die kunstenaars die exposure zoeken krijgen te maken met tussenpersonen die zich aanbieden om exposities voor jou te regelen tot in New York toe, die kunstenaarsboeken uitgeven waar je in vermeld kunt worden tegen afname van zoveel boeken, die tegen betaling voor jou exposure zoeken via social media. Ook tandartsen, notarissen, kappers, mortuaria doen hier aan mee. Je mag je werk ophangen en nee dat kost niets, het is een eer, maar vooral een goedkope manier om de muren van de tandarts op te leuken. 

Ik heb ooit een tussenpersoon bij mij thuis op de bank gehad, ik noem hem altijd de ‘bloemenmeneer’. Hij had van mij een doek gezien met bloemen en deed mij een voorstel. Hij vroeg mij elke maand minimaal 30 schilderijen aan te leveren, zoals het bloemendoek dat hij van mij had gezien. Het moesten dezelfde doeken zijn met kleine variaties, wat oranje was moest af en toe blauw, rood, geel etc. worden, ander achtergrondje, streepje hier, streepje daar. Doeken zou ik aangeleverd krijgen, voor de rest moest ik zelf zorgen. Tegen een geringe vergoeding, dat spreekt.

De kunstenaar is niet die figuur die laveloos zijn inspiratie in de kroeg opdoet, de kunstenaar is de nieuwe gouddelver, zwoegend in het leger van gouddelvers. En iedere kunstenaar hoopt op zijn ‘key to heaven’, de kurk waarop de tussenpersoon drijft.