
De taartjeswinkel
‘Weet je wat het is?, ‘lig ik ’s-nachts in bed, zegt mijn man: ‘Wat ben je bloot’, tsja vind je het gek, dan heb ik weer zo’n warmteaanval en dan gooi ik alles uit’. We zitten in de tearoom van tante Pollewop, niet haar echte naam, maar zoals wij haar altijd noemen. Zij is de eigenaresse van een tearoom in het centrum van Breda. De tearoom is eigenlijk een ouderwetse taartjeswinkel met een aantal tafeltjes die altijd bezet zijn. Tante Pollewop is 85 en staat nog steeds elke dag achter de toonbank.
Haar personeel loopt af en aan in het tearoomgedeelte, waar huisgenoot F en ik aan de koffie en taart zitten. De dame die ons bedient is constant aan het waaieren met haar hand, ze heeft het warm en ze wil ons graag deelgenoot maken van haar ongemakken na licht aandringen van huisgenoot F. ‘Ik heb dikke bovenbenen en als ik het dan zo warm heb, gaan die benen van mij uitzetten en dat gaat dan schuren’. Wij kijken naar haar benen, althans naar de grote sloof die ze draagt en de voorgestelde dikte geheel aan het oog onttrekt. ‘Ik zie helemaal niets van die dikke benen’ zegt huisgenoot F. ter aanmoediging om het gesprek toch vooral gaande te houden. De bedienmevrouw heeft evenwel geen aanmoediging nodig. ‘Nou ik verzeker je, ze zijn dik en ze schuren’, ‘mijn collega heeft dat ook, die heeft ook van die dikke bovenbenen en die schuren ook zo’. Die collega loopt langs, glimlacht naar ons, onwetend over onze kennis over haar dikke bovenbenen. ‘Moet je ’s-avonds eens zien, het ziet er niet uit na een lange warme dag in de tearoom’. ‘Ik ben 42 maar het lijkt wel of ik in de overgang ben. Ik hoorde van een andere collega dat die 10 jaar opvliegers heeft gehad’. ‘Tien jaar! weet je wel hoe lang dat is?’. ‘Ja en dan ’s-nachts he, niet normaal, doe ik alles uit en gooi ik mijn dekens weg, maar ja dan ben ik zo nat, dan krijg ik het gelijk weer koud’. ‘En drinken, ik heb een hele grote fles water naast mijn bed staan, ik heb zo’n dorst’. ‘Eigenlijk ben ik een koukleum, maar nu niet meer. Weet je, ik heb zelfs helemaal niets onder mijn sloof aan. Mijn collega’s hebben daar een lange broek onder, maar ik niet.’ Automatisch kijken we weer naar beneden en zien in gedachten blote dikke bovenbenen met van die grote rode schrijnplekken aan de binnenkant, waar misschien wel de vellen aanhangen. De bediendame heeft haar verhaal verteld en gaat verder met koffie en taart. Ze laat ons achter met haar dikke bovenbenen op ons netvlies.